doorzoek het gehele Damescompartiment
Damescompartiment online

Annie Romein-Verschoor:
Aan den Oedjoeng
Santpoort: Uitgeverij C.A. Mees, 1928


Ten geleide
Vele Indische romans tonen ons hartbrekende taferelen aan de kade. Maar wat gebeurt er eigenlijk daarvoor? Dat schetst het onderstaande fragment. In Aan den Oedjong verwerkt Annie Romein-Verschoor haar eigen herinneringen aan de Indische jaren die ze beleefde. Maar: geromantiseerd, dat wel, zoals ze in haar autobiografie zou zeggen.

Hoofdstuk I Uit Holland
Natuurlijk was het te verwachten, dat het half Juni warm weer zou zijn, maar je moest toch het optimisme van mevrouw Gerber hebben om er op te speculeeren. En natuurlijk was haar speculatie falikant uitgekomen. Het was een stralende dag geweest, toen ze eenw eek voor hun vertek uit Den Helder de hutkoffers pakte. Dus had ze radicaal alle regenjassen er in gestopt - "dan ben ik tenminste zeker, dat ze alle vijf aan boord komen"- en een paar uur voordat de trein ging had ze nog iemand ontdektm die zooveel wil kon hebben van de zomermantels van Hans en Frans. Zij sleepte ze toch alleen maar mee om ze in Port-Said over boord te zetten.

En zoo gebeurde het, dat op een gure herfstdag midden in Juni op de onderste tree van de breede trap in de hal van het Rijksmuseum de drie oudste Gerbertjes huiverend ineen gedoken zaten e staren naar den dreigenden Goliath, die tot voor een paar jaar in de hoek achter de stokken- en paraplu-man stond.

"Hu, wat een bloote knieën heeft die vent,"rilde Frans, "daar heb ik het geloof ik zoo koud van, Laten we hier alsjebleift weggaan. Hoe laat is het, Joop?"

"Half vier!"

"Half zes zouden we bij Kras zijn."

"Zouden we dan maar niet naar het hotel terug gaan?"

"Nooit!" zei Hans vastberaden. "Kan je niet beter twee uur hier zitten met Goliath dan daar met tante Willemien en de hemel weet wat er verder nog voor dierbare familie is komen opzetten?"

"Als er maar museums waren, waar gestookt werd. Is er niet iets van Chineesche kunst of zoo, dat op temepratuur gehouden moet worden?"

"Sigaren," hielp Joop.

"Heb jij geld op zak?"

"Drie dubbeltjes en vijf centen."

"Nou daar komen we toch een heel eind mee in een melksalon."

Ze vonden er een op de Weteringschans, maar niet voordat de wit-geborduurde jurken van Hans en Frans dweilen gelijk waren en de nieuwe Charlotte-hoeden ("iets speciaals voor de tropen, mevrouw") als gordijntjes om hun hoofden hingen.

Een paar klassen op een schoolreisje hadden juist even voor hen een schuilplaats in de melksalon gezocht en het was er stampvol.

Een medelijdende juffrouw, met een blik op de Charlotjes, ruimde een tafeltje voor hen in en Joop geneerde zich doodelijk op al deze hartelijkheid drie glazen melk te bestellen.

"Laat u het maar zoo," deed hij mannelijk, toen hij het geld overreikte.

De juf streek het achteloos op.

"Ze is gloeiend," genoot Frans.

En ze dronken met kleine teugjes, om de tijd te rekken en tegelijk hun handen te warmen.

"Weet je wat je moest kunnen doen," verzon Hans, "je natte voeten er eens tegen aanhouden."

"Hé jasses!"

"Nou, met je schoenen uit natuurlijk."

"Malle meid!"

Ook het grootste glas melk raakt door de kleinste slokjes uitgeput. Er kwam nog een groep schoolkinderen binnen, door de anderen met rumoerig gejuich begroet en de juffrouw, wier hoofd begon om te loopen, wiepr zulk een priemende blikken naar de drie leege glazen, dat de Gerbertjes als vanzelf omhoog veerden. De vijf centen waren een noodeloos offer geweest.

Kwart over vijf ijsbeerden ze op het troittoir voor Kras.

"Stakkers," zie mevrouw Gerber, toen ze achter Bobbie's wagentje, en met de slenterende gang van klein Joosje naast haar, de straat over kwam steken. Maar Frans keek naar Moeder's witte gezocht en haar neergezakte schouders en dacht: Een idioot ben ik geweest, dat ik meegegaan ben. Joop is een jongen, die zien niks en Hans had er een moeten zijn, maar ik!

"Geef mij Bobbie maar, ouwetje," zei ze haastig en ze tilde het broertje behendig in zijn dekentje uit de wagen.

De stoet ging naar binnen. Heelemaal achter in de palmentuin vonden ze een plaatsje. Hans voelde de meer dan belangstellende blikken van het overige publiek langs hen heen gaan en Joop, die achteraan liep, vertaagde zijn stap. Zouden moeder en Frans daar nu niets van merken?

Maar mevrouw Gerber dirigeerde den toegeschoten kelner even onverstoorbaar of het haar onsterfelijke Truida was geweest en zoo huiselijk, dat de man met de witte borst niet wist wat hij er aan had.

"En dan wou ik graag een voetenbankje. Dat is zoo gemakkelijk met zoo'n kleintje op schoot, zie je ..... Nee, de jongedames hoeven geen voetenbankjes, dat zijn kinderen..... En kan je me nu allereerst een bordje pap voor dat arrme, kleine schaap bezorgen?"

"Pap?!" zei de kelner.

"Ja, pap, griesmeelpap, of gemalen rijst of zoo iets."

"Pap?!" zei de kelner nogeens, en hij keek strak naar mevrouw Gerber's hoed, die inderdaad opvallend scheef stond.

Joop zag, hoe een mijnheer met een rood-verbrand gezicht aan het tafeltje naast hen geamuseerd het toneeltje volgde en zijn vingers begonnen zenuwachtig aan het tafellaken te plukken. - Nou ja, was het dan ook niet zot in een groot restaurant om pap te vragen, griesmeelpap.

Mevrouw nam onverstoorbaar het kind van Fransje over, toen keek ze nog eens naar het waanwijze witte gezicht van het kelnertje en zei gemoedelijk:

"Maar beste jongen, dacht je dat jou moeder je groot gebracht had met kreeftensla en koffiedik? Ga je baas maar eens roepen, die heeft misschien zelf kinderen."

De mijnheer met het roode gezicht begon bulderend te lachen, het kelnertje verdween, nog rooder, maar kwam even later terugm met de pap.

Frans knikte triomfantelijk naar moeder. Joop en Hans begonnen zich nu ook te schikken in het geval. Het was per slot dol-leuk om in een restaurant te eten, een ongekend feest in hun kalm-stroomig leventje in Nieuwediep. Maar was het heele leven niet een feest geweest, sinds vader, die voor anderhalf jaar met een torpedo-jager naar Indië was gegaan, nu drie maanden geleden had geschreven, dat hij aan de wal was geplaatst en dat ze allemaal naar Soerabaja konden komen? En morgen, morgen! - bij Kras was fijn, maar wat deed het er toe al had moeder hun allemaal een bord griesmeelpap voor laten zetten - want morgen begon het zaligste van alles: de bootreis.

De volgende morgen, een frissche dag onder een strak-blauwe hemel, waarin de wolken nog dreven met de vaart van de storm van gisteren, stoomde de "Rembrandt" Ymuiden uit. Joop, Frans en Hans stonden bij de verschansing en zwaaiden naar een paar jongens, die op het pierhoofd zaten te visschen.

"Nu moet je een traan wegpinken," zei Joop.

"Loop rond," lachte Hans, "wat is er fijner dan eindelijk eens weg te komen uit dat kikkerland."

Achter hem kwam iemand de brug af: een korte, zware gestalte, een rond rood-verbrand gezicht.....

Ze kregen alle drie een rode kleur.

"Wij kennen elkaar al," kwam de kapitein gemoedelijk. "Gisteren bij Kras..."

"Wat moet u wel van ons gedacht hebben," voelde Joop zich geroepen te zeggen.

"Vast een stelletje voor mij, dat dacht ik," en lachend liep de kapitein door.

"Daar nou," zuchtte Joop, "als landverhuizers hebben we er uit gezien."

"Wat wil je, zijn we dat dan soms niet?"

"Flauw!"

"Nou ik kan je dan zeggen, dat ik het landverhuizerig koud heb."

En Frans sloeg huiverend de kraag van haar met vreugde weergevonden regenjas op. Maar het was maar een dun overcoatje en het schip begon aardig wat wind op te loopen nu ze buitengaats waren.